Merels zingen door oude straten
gevuld met
tijden dat hier een uil in de olie zat
en pa me
voorttrok op de slee. Ik bevroor bijna, later
blijvend warmer toen wij twee met VIP-kaarten
de hobbelige, grijze parkeerplaats opreden
om de grimmigheid van eind 2001 te
ontvluchten in een waanzinnig oranje hal.
Ik had een eerste werkdag, maar die liet me
Siberisch, want ik wilde dat jullie ploeg
won. Mijn Noordse gesnater
boven de gekruiste blauwrode vlag
weerklonk naar het ijs waar je streed tot
je erbij lag als een dode haring. Jij vrat
de halve Noorse mijl op – en niet omgekeerd.
IJlend gluurde ik naar krabbels van de
Aftenpostenjournalist. Pa gaf mij een
pen en papier. ‘Vraag die handtekening,
dat is zijn baan’. Ik troggelde hem voorgoed
zijn metalen ballpoint af, die ligt nu naast pa’s
laatste, strijdbare foto. Er aast een ekster op
vanuit de meidoorn die ijsheiligen trotseert.
