(Over EMDR)
Ze neemt je mee naar
donker horrorbos met je geweten
beschimmeld als zwammen, leven
als klein meisje opgevreten door leeuw
waar je niet aan wilt denken.
Zie, buiten een laatste zweem van schemerlicht,
bijna donker, ook hier is het halfduister.
Je psycholoog ziet haar eigen aanwijzingen net.
En dan voel je een klop op je knie,
nog een, nog een links, een rechts.
Waar je nooit aan denkt komt nu.
Je valt uiteen, ze houdt je bij elkaar,
vraagt hoe het gaat – wat
voel je. Die zorg twee uur lang.
Zullen horrorspinnen en mastodonten
weglopen, wat voel je. Aarden, alle
tijd en wat voel je tussendoor. Wat ervaar je
terug in die wolvenput, waaruit je wilt vluchten.
Terwijl je je lieve vader beschadigt,
voorgoed, voor altijd kapotmaakt,
wil je niet zijn. Verdwijnen onder
de grond, liefst eeuwig onzichtbaar.
Zij erbij met al haar aandacht, aandacht, zorg
trekt leven naar je toe, houdt je erbij.
Ze klopt links, rechts, links, rechts. Hoe
doet ze dat. Ze vraagt: gaat het?
Het zakt van 10 naar 9, 8, 7, 6,
5. Is misselijke afkeer al te dragen,
ja of nee?
Kun je verder leven of niet?
En dan even bevrijd, denk je aan het
blauwgroene gletsjermeer dat je
vader zo graag met jou wilde zien.
