In de put op de ijskoude
straat groeit een plant. Of nee,
het is eigenlijk geen plant, meer
een verzameling levende wormen,
ze staan rechtop en krioelen
bruin. Een soort dood nu
elk groen nog ver weg lijkt
en elke zin slechts ijs en de
wereld overal met jouw
echo is gevuld. Ik liep met je
op de dijk, samen met jou onder
verwelkte meidoorns, bang
dat vleermuizen je levend
zouden aanvallen met rabiës.
Toen werd het je dood niet,
je stond naast me, blakend
gezond. Je bleef dat ook nadat
twee jaar later wat uitbrak
en dit pad op dode visschubben
van zwarte bladeren leek in de
eindeloze winter die voor altijd
zou zuren, Nu hoor ik steeds
hoe ik de wereld verziek, als een
superspreader, bleek van geziekte
wormen krioelend ontkiemend
uit de afvoer vlakbij onze plek.
