In de put op de ijskoude
straat groeit een plant. Of nee,
het is eigenlijk geen plant, meer
een verzameling levende wormen,
ze staan rechtop en krioelen
bruin. Een soort dood nu
elk groen nog ver weg lijkt
elke zin slechts ijs en de
wereld overal met jouw
echo is gevuld. Ik liep samen
met jou op de dijk onder
verwelkte meidoorns, bang
dat vleermuizen je levend
zouden aanvallen met rabiës.
Toen werd het je dood niet,
je stond naast me, blakend
gezond. Je bleef dat ook nadat
twee jaar later wat uitbrak
en dit pad op dode visschubben
van zwarte bladeren leek in de
eindeloze winter die voor altijd
zou zuren. Nu hoor ik steeds
hoe ik de wereld verpest, als
superspreader, bleek van geziekte
wormen juichend ontkiemend
uit de afvoer vlakbij onze plek.
(Toelichting: dit was een nachtmerrie net toen de alfavariant was ontstaan en de kranten erop bleven hameren dat de langverwachte covidvaccins wellicht toch niet zullen werken, waardoor we voortdurend vergeefs achter het virus zouden aanlopen. Soms moet je niet te snel meeliften met het dramascenario van media. Van dit gedicht heb ik meteen geleerd dat het eigenlijk altijd de moeite loont om ‘s nachts een blocnote en pen bij de hand te hebben).