Hier in Alaska wil ik niet blijven, mosgroene sparren voor me,
dwergberken tussen rijtjes coniferen en besneeuwde spitsbergen.
Mijn hart, dat wil opbloeien tussen stenen, ruikt alleen zwavel.
Niets hier om me aan vast te grijpen als ik me een weg baan
over sompige, golvende highways met ribbels en diepe gaten.
Overal de laatste stuiptrekking van een vertrouwde aarde, mijn
voeten lopen al op bloemen in bossen vol verborgen wildbranden.
De afgrond is loodrecht zonder vangrail als de buschauffeur
de tegenligger op de zandweg passeert. Het gaat net goed en
als ik op de Canadese grens bijkom met een bak
cappuccino, oefent de gastvrouw haar Hollands op me.
Het hotel in Whitehorse is bevestigd, net als 6.2 op
de schaal van Richter. Ik wil me vastgrijpen aan deze stad
die series nabevingen kan opvangen. Leer mij jou
durven voelen. Ik sta te trillen op het balkon dat uitkijkt
op het leeggelopen meer in drijfzand, dat me vast wil zuigen
– het Pacifische breukvlak in.